Op de 15 kilometer lange fietsroute door het UNESCO-biosfeergebied De Maasheggen en natuurgebied De Vilt worden vijftien eigentijdse fabels verteld. In alle fabels spelen dieren en planten, die ook in de natuurrijke omgeving van Oeffelt en Beugen voorkomen, de hoofdrol. Wil je ze beluisteren?
Verspreid over de route vind je panelen met een QR-code. Scan met de camera van jouw mobiele telefoon de QR-code en beluister de spannende, leerzame en onderhoudende fabels. De fabels zijn bewerkt én ingesproken door schrijver Geurt Franzen uit Boxmeer. De fabels alvast downloaden? Dat kan ook, via Maasheggen Unesco.
De vos zonder staart
Een vos met de mooiste staart aller tijden
Loopt 's nachts in een val op het Maasheggenpad
Zijn staart in de klem! Hij kan zich bevrijden,
maar 't staartje blijft achter en bloot is zijn gat.
De schaamte is groot voor het staartloze beestje,
geen vos mag het weten, dus hij verzint een list.
Hij nodigt de vossen uit voor een barbecuefeestje,
en spreekt hen dan toe, met zijn gat op een kist.
'Vrienden, zo spreekt hij, het staartloze vosje,
laat ons niet blijven hangen in de oeroude tijd.
In elke haag blijft ie steken, in elk meidoornbosje,
die staart is een last, die moeten we kwijt!'
Gejuich klinkt op, er wordt geroepen om scharen
tot de jongste van het stel een kwestie aankaart.
'Die van jou is de mooiste, de fraaiste in jaren,
toe toon ons, vóór het knippen, nog één keer jouw staart!'
Als de staartloze weigert en nerveus zit te wippen
trekt de jongste de kist weg en de list komt dan uit.
Geen vos die dan nog zijn staart af wil knippen,
een vos zonder staart, nee dat ziet er niet uit.
© 2021 Geurt Franzen
naar Aesopus
Open de route
De kikker en de koe
Hij kwaakte zo luid, hij kwaakte zo hard,
toch kon hij geen vrouwtje verleiden.
Dus zonder een maatje en met 'n droef hart
sprong hij treurig door de Middelsteegse weiden.
Daar trof hij een koe, stond traag te herkauwen,
een grazer zo groot had hij niet vaak gezien.
Jij kreeg een idee en een sprankel vertrouwen:
kon een kikker ook groot zijn misschien?
'Waarom niet', zei de koe. 'Probeer maar te grazen.'
Maar 't vegadieet bleek heel snel een flop.
Daarom zei de koe: 'Probeer dan eens te blazen,
waarom pomp je jezelf niet wat op?'
De kikker die zoog toen zijn wangen vol lucht
en kwaakte: 'Zeg, ben ik al groot?'
Maar de koe schudde nee, slaakte enkel een zucht
en de kikker bleef blazen, zijn kopje werd rood.
En dóór blies de kikker, met nog meer vermogen,
en de koe werd bezorgd, hij riep: 'Stop, stop meteen!'
Maar het was al te laat, en vlak voor zijn ogen
ontplofte de kikker, viel in stukken uiteen.
In zichzelf zei de koe, na die kwalijke zaken,
dat je beter kunt blijven wat je al bent.
'Stel je voor dat een koe als een kikker gaat kwaken,
ik denk dat een stier snel de weide uitrent.'
© Geurt Franzen
naar een fabel van Aesopus
Open de route
De haas en de egel
Op zondag gaat de haas heel vroeg al aan 't trainen
hij springt door de weiden en is goedgemust;
plots wordt hij geprikt, 't doet pijn aan zijn schenen,
een egel, zo'n domoor die zijn training verprutst.
't Spijt me', zegt de egel, 'maar graag wil ik weten:
waarom toch die snelheid, waartoe dient die haast?'
't Is snelverkeer hier', zegt het haasje, verbeten,
'zo'n slome op mijn pad, dát is wat mij verbaast.'
'Een slome?', zegt de egel, 'in je dromen misschien,
als het moet, ben ik sneller dan jij.'
'Ha ha', zegt de haas, 'ja, dát wil ik zien,
we zullen racen om het snelst in de wei.'
'Da's goed', zegt de egel, 'maar ik zou graag wat slapen
en de wedstrijd doen we elders, dat is mijn verzoek.
De Hazewinkel, die is voor een wedloop geschapen
met de finish na de bocht, ja die ligt om de hoek.'
De haas rent dan weg in het volste vertrouwen
dat de egel straks puffend ten onder zal gaan.
De egel ondertussen gaat zijn vrouw toevertrouwen
dat ze om de hoek van de Hazewinkel alvast moet gaan staan.
Bij de start van de race vliegt de haas als een speer
en de egel blijft gewoon zitten in het gras.
Om de hoek van de Hazewinkel zijgt de haas verbaasd neer.
'Ik zei het toch', zegt de egel, 'dat ik sneller was.'
© 2021 Geurt Franzen
naar een sprookje van de gebroeders Grimm
Open de route
De ezel en de os
In een stal aan het Hagelkruis in Beugen
stond een ezel en naast hem een os.
De ezel kon zich op elke dag verheugen
maar de tweede was voortdurend de klos.
Voor de ploeg moest de os, ja de godganse dag
en de ezel sliep uit, deed geen moer.
Naar de markt bracht hij 's maandags een paar kilo vracht,
voor de rest kreeg hij vrij van de boer.
Geplaagd door compassie, zei de ezel op een dag:
'Doe toch net of je ziek bent vandaag!'
'Goed idee', zei de os en toen hij de komen zag,
had hij vreselijk last van zijn maag.
De os die bleef thuis, maar het plannetje faalde
nu moest de ezel aan het werk op het land.
Hij zwoegde en zweette en de os, ja die straalde
en de ezel dacht: oei, dit loopt flink uit de hand.
Beste os, zei de ezel, na dagen gezwoeg
'k heb slecht nieuws, ik vrees voor je gestel.
Sta je morgen nog steeds niet gezond voor de ploeg
komt de slachter, zeg weet je dat wel?
De os schrok zich lam - heb je echt dat gehoord? -
en bij het krieken van der dag stond het beest
zo gezond als een vis te wachten bij de poort
en de ezel balkte opgelust: 'Het leven is een feest!'
© 2021 Geurt Franzen
naar een fabel uit Egypte
Open de route
De krekel en de mier
In een bocht van de Maas woonden krekel en mier
als twee vrienden heel knus naast elkaar.
Waar de krekel een fan was van feest en vertier
was de mier meer een werk-exemplaar.
Als de zon met een gaap uit zijn nachtverblijf klom
was de mier al een tijd aan de slag.
In de wei langs de Maas klonk ijverig gebrom:
ze zocht naar voedsel de godganse dag.
Nu haar schuur volgens plan zich keurig snel vult
klinkt uit het huis van het buur steeds een lied.
't Is de krekel die snerpend zijn deuntjes brult
Ach al dat eten, dat boeit hem nu niet.
Als de winter zijn kleed van hermelijnbont
over de heggen en weiden drapeert,
kijkt de mier in haar schuur heel tevreden eens rond
en is het de krekel die bijna crepeert.
Een klop op de deur, het is de hongerige buur:
'Lieve mier, heb je voor mij wat te schransen?'
Maar het miertje is zuinig en vraagt dan heel zuur:
'Kun jij op een lege maag dan niet dansen?'
© 2021 Geurt Franzen
naar een fabel van La Fontaine
Open de route
Hoe het roodborstje aan zijn kleur komt
Een vogel verdient een eigen naam
en een kleur, en soms wel twee.
Dus met verf en kwast ging God tekeer
in zijn schildersatelier.
Hij schilderde het klokje rond,
de mussen werden bruin.
De Vlaamse gaai een toefje bont
de specht een rode kruin.
Toen alle vogels op ééntje na
van kleur waren voorzien,
was God het schilderen best wel beu,
hij hield het voor gezien.
'En ik dan?', vroeg de roodborst boos,
'blijf ik nu grijs en grauw?
Toe open weer je kleurendoos,
laat mij niet in de rouw.'
Maar God zei: 'Zoek het zelf maar uit,
ik ben nu uit geschminkt.'
De roodborst vloog zijn nestje uit
op zoek naar rode inkt.
Hij vond een rozenstruik, vuurrood,
en kroop dicht tegen het blad.
Maar niet dat hij van kleur verschoot,
hij veranderde geen spat.
De liefde gaf hem nieuwe hoop,
hij floot een vrolijk lied.
Maar alleen zijn wangen bloosden rood
zijn borst veranderde niet.
Toen zocht het roodborstje de strijd
met een ekster, zeer brutaal.
Zijn borst zwol op van al die nijd,
maar zijn veren bleven vaal.
Niets werkte, ach, wat treurig toch,
vloog al naar zijn nest terug,
tot hij een kruisbeeld zag,
in Oeffelt bij de brug.
Een vreemde kroon droeg Christus' zoon
van doornen, vals en wreed.
De roodborst pikte uit de kroon
een doorn die in 't lichaam sneed.
Een druppel bloed gleed uit de wond
en landde in het verenkleed.
'Ja nu', zei de vogel, met de rode borst,
'zie je eindelijk hoe ik heet.'
© 2021, Geurt Franzen
naar een verhaal van Selma Lagerlöf
Open de route
De das en de varkens
Als de dagen zich korten en de bladeren vallen
laat een boer uit het Helbroek zijn varkentjes los.
Naar De Vilt trekt de meute, waar tussen houtwallen
de eikeltjes klaarliggen op het voedzame mos.
Waar ze schrokken en schransen, een prachtig gezicht
en de buikjes worden vet zoals de boer het graag ziet.
Op een dag denkt een das die in het struikgewas ligt:
't wordt tijd dat ook ik van zo'n hapje geniet.
Een das tussen varkens, daaraan stoort zich geen hond,
dus de das scharrelt mee, hij snoept eikels voor twee.
Zijn buikje wordt dikker en dikker en rond,
duurt niet lang meer of de das telt als varkentje mee.
De dag die dan aanbreekt, zou je liever vergeten,
want scherp is het mes waar de boer dan mee komt.
'Kom maar hier malse beestjes en bedankt voor het vreten,
nu is het míjn beurt, eet ík mijn buik rond.'
'Maar ho, wacht eens even', zegt dan onze das,
als het dier bij zijn vel wordt gegrepen:
'Ik ben toch geen varken, laat dat mes in je tas,
kijk eens goed naar mijn kop, naar die strepen!'
'Kan wel zijn', zegt de boer, 'elk zwijn zijn excuus,
maar geen varken zal zijn lot hier ontlopen.
'k Zal je slachten zoals 't hoort, zeg maar heel snel 'ajuus'
want jouw vlees kan ik heel goed verkopen.'
Snel een list, denkt de das, want het mes komt dichtbij
en dan roept hij: 'Een hond, 'k ben een hond!'
En hij klauwt dan zijn poten als een Friese stabij
en graaft diep, heel erg diep in de grond.
Ach, de boer krijgt compassie als hij 't zwijntje aanschouwt,
met die strepen zo wit, op zijn aardige snuit.
Laat hem vrij, maar de das die graaft door, ja hij bouwt
rap een burcht en daar komt hij bij dag nooit meer uit.
© 2021 Geurt Franzen
naar een fabel van Phaedrus
Open de route
De vos en de ooievaar
De ooievaar van het Beugens nest
is reuze in zijn sas.
Uit eten gaat hij bij de vos
bij diens hol aan de Viltse plas.
Maar leuk verloopt de avond niet
het bord met soep is plat.
De snavel tikt - wat een verdriet!
in de bodem dan een gat.
Het vosje giechelt om zijn streek,
wat heeft hij de vogel beet!
De ooievaar staat hongerig bleek
terwijl het vosje in zijn eentje alles eet.
Met lege maag terug op het nest
verzint de ooievaar een list.
Ook de vos met zijn eeuwige gepest
wordt uitgenodigd voor de dis.
Het vosje kwijlt van de fijne geuren
van goed gebraden varkenshaas.
Hij wil het vlees dan al gaan keuren
maar 't wordt opgediend in een diepe vaas!
'Eet smakelijk', zegt de ooievaar
en steekt zijn snavel diep naar binnen.
Met een lege maag vertrekt de vos dan maar,
van zo'n vogel kan hij toch niet winnen.
© 2021, Geurt Franzen
naar een fabel van La Fontain
Open de route
De kraai en de vos
Een kraai zo zwart als de maanloze nacht
greep zijn kans bij een Beugense hoeve.
Waar een aantal kazen te rijpen lag,
nam de kraai er een weg om te proeven.
In een boom bij de Vilt, hoog gezeten,
begon de vogel van het kaasje te smullen.
Maar daar kwam de vos, die nog niet had gegeten
ook híj wilde zijn buikje graag vullen.
'Lieve kraai, beste vriend', sprak het vosje beleefd,
'och wat glanzen je veren weer prachtig.
'k Denk niet dat er in 't bos nog 'n ander dier leeft
dat zo mooi is, dat geloof ik waarachtig.'
En de kraai, met de kaas in zijn bek nog geklemd,
beviel het vleien van het vosje heel erg goed.
't Allermooist, zei de vos, 'is beslist toch je stem.
Zelden hoorde ik een zang zo suikerzoet.'
'Lieve kraai, wil je mij met een liedje verrassen,
dat je prachtige stem weer eens klinkt door het bos?'
Door het vleien verblind begon de kraai toen te krassen
en de kaas viel recht in de muil van de vos.
© 2021 Geurt Franzen
naar een fabel van La Fontaine
Open de route
De reiger en de vis
Als de zon zich laat zien bij de Kleine Vilt,
strijkt een reiger traag neer op de oever.
Deze plek aan de plas is bij hem zeer gewild
en meneer is een echte fijnproever.
Goed en wel staat hij stijf als bevroren op wacht,
komt een vis, niet zo groot, niet zo breed.
't Is een stekelbaars die, zo heel vroeg, had gedacht
te ontsnappen aan des reigers dieet.
Met één poot op de grond en de ander gestrekt
doet de reiger alsof hij het visje niet ziet.
Met mijn prachtige snavel ben ik zeer chic gebekt,
denkt de reiger, zo'n mini-vis past mij niet.
Heel de dag staat de reiger op de oever op wacht
elke vis die passeert is te min.
Of te klein of te zout, of de schubben verdacht
of te gratig en te grauwig de vin.
Als de zon weer verdwijnt, klinkt geluid over de plas:
't is de maag van de reiger die rommelt.
De reiger die zó lang te kieskeurig was,
en nu een slakje naar binnen frommelt.
Ook een deftige reiger, ook een vogel zo pedant
moet niet te fijnzinnig zijn in het jagen.
Al snel staat ie uren voor niks aan de kant,
moet op het eind om een aalmoesje vragen.
© 2021 Geurt Franzen
naar La Fontaine
Open de route
De bij en de angel
Elk dier had een gave, had wat zinnigs te doen
dus was God met de schepping content.
Toen vloog daar een bij, sprak met een nijdig gezoem:
'En wat is er voor mij dan gepland?'
Da's waar ook, zei de Heer, was 't domweg vergeten,
maar voor jou heb ik iets moois in 't verschiet.
Al die geurige bloemen, daarmee mag je gaan daten
en aanraken ook, elke bloem die je ziet.
Elke bloem schenkt je nectar, zonder enige weerstand,
in je hol wordt het honing, ja geloof me, 't is heus.
Toen het bijtje dat hoorde, vloog hij snel naar het grasland
en hij volgde voortaan, zonder aarzelen zijn neus.
Zijn holletje vulde zich rap en na een tijdje
dreef de geur van honing over het bos en de hei
Elk dier van de scheppping voegde zich in het rijtje
van wachtenden onder het hol van de bij.
Maar de bij gaf geen krimp, nee hij dacht niet aan delen:
'De honing is van mij, heb ik eerlijk verdiend.'
En elk beest dat maar waagde van de honing te stelen
kreeg een steek van zijn angel toegediend.
Het was God in den hoge die de bij bij zich riep
en hem zei: je hebt je rechten verspeeld.
Exclusief was de gave die ik voor je schiep
maar niet de honing die jij hebt geteeld.
Elk dier heeft het recht van de honing te eten
en jij maakt je dienstbaar bij hun ernstige nood.
Om zeker te zijn dat je het niet zult vergeten:
vanaf nu ga je na een prik met je angeltje... dood.
© 2021 Geurt Franzen
naar een verhaal van Selma Lagerlöf
Open de route
De molenmuis en de veldmuis
In de molen van Oeffelt daar woonde een muis
en die kwam daar van honger niet om.
Die molenmuis kende een vriend buitenshuis
die in het veld woonde buiten de kom.
Die veldmuis was mager, en toch heel tevree,
maar alleen zijn dat vond hij niet fijn.
Hij nodigt de molenmuis uit voor 'n eenvoudig diner
en die komt, met een vingerhoedje wijn.
Op tafel komt rogge en een halfdroge krent
en een korstje van kaas, snel gebietst.
Maar de molenmuis, oei, zoveel beter gewend,
vindt die zuinigheid helemaal niets.
'Beste vriend', spreekt de muis uit de molen,
'Hoe jij woont, is gewoon armetierig.
't Is netjes en schoner dan in andere holen,
maar zo karig, ach je dis oogt zo gierig.'
'Ik stel voor', zegt de muis, na 'n slok, onbedeesd,
dat je morgen de molen bezoekt.
De mulder is jarig en na afloop van 't feest,
vind je overal kruimels van koek.'
Het feest is ten einde, de molenaar in bed
en de veldmuis sluipt stiekem naar binnen.
De molenmuis heeft al een bord klaargezet,
en voor beiden kan 't feestmaal beginnen.
Er zijn kruimeltjes koek, er zijn kruimeltjes taart,
en de resten van gesuikerde wafel.
Maar voordat er een hap door een muizenkeel gaat
springt de kat van de molen op tafel.
De poot van de kat mist een muis op een haar,
en de twee weten heel snel te vluchten.
Terug in 't hol, weet de veldmuis: het is gewoon waar:
'Leef eenvoudig en je hebt weinig te duchten.'
© 2021 Geurt Franzen
naar een fabel van Aesopus
Open de route
Het winterkoninkje
Bij de zoveelste ruzie tussen kraai en patrijs,
zegt de uil: 'Het wordt hoog tijd dat wij
een koning aanwijzen die slim en heel wijs
een eind maakt aan kibbelarij.'
Koning der vogels, iedereen wil die kroon
dus het gekwetter is niet van de lucht.
Maar de uil stelt dan voor: 'De strijd om de troon
wint de vogel met de hoogste vlucht.'
In de Oeffelter Meent wordt de strijd dan gestreeden,
al wat veren heeft, doet zijn uiterste best.
Vanaf grote hoogte kijkt de arend naar beneden
en ziet dat hij hoger vliegt dan de rest.
'Ik ben koning!', roept de arend met een traan in zijn ogen
'Nee ik', piept een vogeltje dat door niemand gezien,
onder het verenkleed van de arend was meegevologen
en op diens rug nu zijn koninkrijk denkt te zien.
Maar het vogelvolk kan het valse spel niet bekoren,
en sluit de vogel op in een hol zonder licht.
Met de uil als bewaker in een eik als uitkijktoren
met soms één oog open en soms één oog dicht.
Maar als twéé ogen sluiten is het waken gedaan:
weg is 't vogeltje, weg uit zijn cel.
Alleen 's winters komt ie nog onder de heggen vandaan
en roept spottend: 'Winterkoninkje, dát ben ik wel!'
© 2021 Geurt Franzen
naar een sprookje van de gebroeders Grimm
Open de route
De duif en de mier
Aan de oever van de Oeffeltse beek
ging een duif een slokje drinken.
Hij hoorde hulpgeroep en keek:
een mier was aan het verdrinken.
De duif bedacht zich niet en wist
een tak in het water te steken.
Zo werd de mier eruit gevist,
net op tijd, nét niet bezweken.
De drenkeling boog diep en zei:
'Mijn dank is onnoemelijk groot.'
'Ach', zei de duif, 't hoort erbij:
je helpt elkaar in nood.'
De dagen regen zich aaneen
en het jachtseizoen begon.
De duif vloog over Oeffelt heen
ging weer drinken bij de bron.
Een jager keek door zijn vizier
zag de duif, een smakelijke buit.
Hij legde aan... daar was de mier,
beet de jager in zijn kuit.
Er klonk een knal, iemand riep 'au!'
maar de duif bleef ongedeerd.
En de mier zei blij: 'Nu help ik jou,
ik had een wijze les geleerd.'
© 2021 Geurt Franzen
naar een fabel van Aesopus
Open de route
De pompoen en de eikel
Een boer uit het land waar de Maasheggen groeien
was koppig en dwars en stik eigenwijs.
Hij meende zich overal mee te moeten bemoeien,
sprak iedereen tegen, zonder enig bewijs.
Op een dag toen hij kroop door zijn veld vol pompoenen
kwam de oogst slechts heel langzaam op gang.
Zijn knie deed hem pijn, hij kreeg zand in zijn schoenen,
en de vruchten zo zwaar, ach, wat duurde het lang.
Toen 's nachts in de bedstee zijn botten weer gloeiden
van pijn, wist hij zeker: de schepping is fout.
Pompoenen die moeten aan een eikenboom groeien,
dan vallen ze vanzelf uit het bronsgroene hout.
De volgende dag, na een paar uurtjes zwoegen,
vond de boer het hoog tijd voor een dut onder 'n boom.
Bij het Koud Oord gelegen, smaakte hij het genoegen
om te rusten onder een eik en zonk weg in 'n droom.
Een windvlaag, gestuurd, ach misschien wel van boven,
die wind kwam de takken van de boom schudden doen.
Een eikeltje plofte precies op het hoofd en
ontwaakt dacht de boer toen: gelukkig, geen pompoen.
© Geurt Franzen
naar een fabel van La Fontaine
Open de route
Natuurgebied De Vilt
Het 140 hectare grote natuurgebied De Vilt is eigendom van Brabants Landschap en ligt tussen de dorpen Beugen en Oeffelt. In deze natuurparel bevinden zich twee grote watergebieden: De Beugense Vilt en De Oeffeltse Vilt. Daaromheen liggen bloemrijke graslanden, moerasgebieden, heggen en bossen. De Vilt is een van de veertig, door de provincie aangewezen, plekken die het verhaal van het ontstaan van Noord-Brabant vertellen. De Vilt is een voormalige bocht in de Maas die in de loop der tijd is dichtgeslibd. Het gebied is zo’n vijftienduizend jaar geleden ontstaan.
Kijk voor meer bezoektips, fiets- en wandelroutes, pauzeplekken en overnachtingsadressen in het Land van Cuijk op Visit Land van Cuijk.